Skip to content

Auteur: Gerben Feenstra
Publicatiedatum: 24 september 1994
Publicatiemedium: Volkskrant
Type publicatiemedium: Krant
Link naar het medium: Volkskrant

Dit artikel is op 24 september 1994 verschenen in het katern Wetenschap van de Volkskrant.

De inhoud van het artikel:

Tussen man en vrouw bestaan diverse tussenvormen, want de geslachtschromosomen zijn lang niet altijd betrouwbaar. Maar wat zeg je tegen de ambtenaar als baby niet duidelijk een jongetje of een meisje is? Meestal hakt dan de arts de knoop door.

Wat maakt een man tot man en een vrouw tot vrouw? Het simpele antwoord op die vraag luidt: de primaire en secundaire geslachtskenmerken. Bij de vrouw een baarmoeder met eierstokken, een vagina en borsten, bij de man een penis met teelballen en later de lichaamsbeharing. Alles uiteindelijk het gevolg van de primaire geslachtelijke aanleg: een XX-chromosomencombinatie bij de vrouw en een XY-combinatie voor de man.

Maar zo simpel is de werkelijkheid allerminst. Het bestaan alleen al van transseksuelen wijst erop dat er een immense kloof kan gapen tussen de chromosomale geslachtelijke aanleg en het zichzelf ook als man of als vrouw erváren. En het bestaan van personen van een onduidelijk geslacht geeft aan dat de natuur ingewikkelder in elkaar zit dan in de biologieles wordt voorgesteld.

De genetische speurtocht naar wat een man tot man maakt, eindigde in 1990 met de isolering van het zogenoemde SRY-gen, onderdeel van het ‘mannelijke’ Ychromosoom. Het zou dit gen zijn dat in de ontwikkeling van het nog ongeslachtelijke embryo op een bepaald ogenblik, zo rond de veertig dagen, wordt ‘aangeschakeld’ en dat het nog primitieve geslachtsklierweefsel in de richting van de aanleg van teelballen stuurt.

Die gaan na verloop van enige tijd het mannelijke hormoon testosteron produceren, onder invloed waarvan zich een penis gaat ontwikkelen. Resultaat bij de geboorte: een jongetje. Uit een menselijk embryo zonder SRY-gen ontwikkelt zich onvermijdelijk een vrouw.

Dàcht men. De ontdekking van het SRY-gen zelf heeft de zaak weer op zijn kop gezet. ‘We weten nu’, zegt cyto-geneticus dr J. van Hemel van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam, ‘dat de aan- of afwezigheid van het SRY-gen niet alles verklaart. Er zijn mensen met een compleet SRY-gen die toch vrouwelijke geslachtskenmerken vertonen. Dat kan niet anders verklaard worden dan door aan te nemen dat op het ‘vrouwelijke’ Xchromosoom of op een van de andere chromosomen een factor aanwezig moet zijn die mede bepaalt of een embryo volledig tot man uitgroeit.’

Voortgezet genetisch onderzoek heeft aanwijzingen opgeleverd dat op het Xchromosoom inderdaad een stukje DNA moet liggen dat meehelpt aan de ontwikkeling van het mannelijke geslacht.

Een Italiaans-Amerikaanse onderzoeksgroep rapporteerde in het augustusnummer van het tijdschrift Nature Genetics over een DNA-fragment (voorlopig als DSS benoemd, voor dosage sensitive sex reversal) dat, indien het in tweevoud aanwezig is, ervoor zorgdraagt dat uit een embryo met een XY-chromosomencombinatie zich in plaats van een man een vrouw ontwikkelt.

Twee jaar eerder vond een Engels-Japanse groep ook al aanwijzingen voor een aan het X-chromosoom gebonden factor die mede het man-zijn bepaalt. Zij noemden die factor TDF-X, ofwel de testis-determining factor op het X-chromosoom.

De Japanse sexe-genetici T. Ogata en N. Matsuo van de Keyo-universiteit in Tokyo hebben onlangs in de Journal of Medical Genetics in schema gebracht hoe het SRY-gen en de vooralsnog geheimzinnige factor TDF-X zich onderling kunnen verhouden. Ze gaan er daarbij van uit dat het SRY-gen krachtiger is dan het TDF-X gen.

In de normale situatie leidt dat ertoe dat bij de mannelijke combinatie van geslachtschromosomen (XY) het SRY-gen op het Y-chromosoom TDF-X op het Xchromosoom het zwijgen oplegt, waarna andere testis-vormende genen de kans krijgen de ontwikkeling van de embryonale geslachtsklieren richting zaadbal te sturen. In de vrouwelijke combinatie (XX) is er geen SRY-gen actief en wordt TDF-X niet onderdrukt. Het TDF-X-gen kan op zijn beurt de andere testis-vormende genen afschakelen, met als gevolg de aanleg van eierstokken in plaats van zaadballen.

Maar de normale ontwikkeling kent ook uitzonderingen. Is TDF-X in tweevoud aanwezig op het X-chromosoom, wat soms het geval is, dan is SRY niet sterk genoeg meer om TDF-X te onderdrukken. Dat leidt ertoe dat, ondanks de aanwezigheid van een X- en een Y-chromosoom toch geen ontwikkeling richting man tot stand komt. Kortom: XY is niet altijd zonder meer man, het hangt er maar van af hoe het X-chromosoom er precies uitziet.

De situatie doet Van Hemel denken aan de vele variaties op het thema X en Y die de natuur kent. ‘Bij zoogdieren, inclusief de mens, geldt de algemene regel: XX is vrouw, XY is man. Maar bij vogels en vlinders is dat net andersom. Daar is de combinatie XX mannelijk en XY juist vrouwelijk. Bij het fruitvliegje Drosophila ligt het nog weer anders. Daar bepaalt niet de combinatie van X en Y, maar de aantallen waarin deze chromosomen aanwezig zijn uiteindelijk het geslacht van het vliegje.’

Een strikte tweedeling van de mensheid in òf man òf vrouw is minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Er is eerder sprake van een continuüm, met man en vrouw aan beide uiteinden en alle mogelijke variaties daar tussenin.

Wat een man is en wat een vrouw, kan, aldus Van Hemel, op verschillende niveaus worden gedefinieerd: de uiterlijke verschijningsvorm (het fenotype), de geslachtschromosomen (het genotype), op DNA-niveau (de verhouding tussen SRY- en TDF-X-genen), maar ook, en minstens zo belangrijk, op het niveau van gedrag en gevoel: de geslachtelijke (of gender-) identiteit van een persoon. Varianten komen kennelijk op elk niveau voor.

Van Hemel: ‘Er zijn boeken vol geschreven over alle mogelijke genderafwijkingen. Waar het meestal om draait, is: zit er een piemeltje aan of niet, en zo ja hoe groot is het?

De geboorte van een kind van onduidelijk geslacht is overigens een zeldzaamheid. In het Klinisch-Genetisch Centrum Rotterdam, dat ongeveer eenvijfde van alle genetisch onderzoek in Nederland verzorgt, zien we jaarlijks drie à vier van zulke kinderen. Dat komt dus neer op één op elke tienduizend pasgeborenen.’

De vraag is wat er in zulke gevallen wordt gedaan, en op welke gronden. Van Hemel: ‘Bij een kind dat met onduidelijk geslacht ter wereld komt, wordt over het algemeen gekozen voor een ontwikkeling richting meisje. Het is tenslotte eenvoudiger om iets weg te nemen dan er iets aan vast te plakken. En met vrouwelijke hormonen kan de ontwikkeling sterk richting vrouw worden gestuurd.’

 

Genetisch onderzoek naar de geslachtelijke ontwikkeling van de mens levert een steeds complexer beeld op van de manier waarop het embryo, dat vlak na de conceptie nog geslachtsneutraal is, zich in de richting van man of van vrouw ontwikkelt. En van wat daarbij allemaal mis kan lopen.

Back To Top
Zoeken